Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (2024)

2

De feiten

2.1.

Juliana en Concordia vormen samen een fanfarecombinatie. De beide verenigingen hebben hetzelfde dagelijks bestuur dat bestaat uit

[naam 1]

(voorzitter),

[naam 2]

(secretaris) en

[naam 3]

(penningmeester).

2.2.

[gedaagde]

houdt zich (onder de naam

[handelsnaam gedaagde]

) bezig met het adviseren van orkesten en fanfares. Hij maakt daarbij gebruik van de website www.

[handelsnaam gedaagde]

.nl, nieuws- en e-mailberichten en flyers. Met een project genaamd ‘muziek maken is leuk en zeker niet duur’ poogt

[gedaagde]

(al dan niet via

[handelsnaam gedaagde]

) meer leden voor fanfares/orkesten in de regio Zaltbommel te werven.

[gedaagde]

verwijst in promotie uitingen (van

[handelsnaam gedaagde]

) op zijn website, in flyers en in (nieuws)berichten geregeld naar (bestuursleden van) Juliana en Concordia, al dan niet onder vermelding van de (contact)gegevens van Juliana en Concordia en het (verenigings)e-mailadres van (in ieder geval) de voorzitter van Juliana en Concordia. Ook betrekt

[gedaagde]

de voorzitter van Juliana en Concordia in de CC van e-mailberichten aan derden. Zulke e-mails hebben ook betrekking op andere projecten van Juliana en Concordia, die in geen enkel verband staan met het project muziek maken is leuk en zeker niet duur.

[gedaagde]

nodigt ook (het bestuur van) Juliana en Concordia uit voor allerlei evenementen en promotionele activiteiten.

2.3.

[gedaagde]

gebruikt sinds enig moment onderstaande foto’s (in ieder geval) op zijn website, in flyers en in e-mailberichten. De foto onder (a) is gemaakt door

[naam 4]

en de foto onder (b) door

[naam 5]

. Zij hebben het auteursrecht op de foto’s bij aktes van 11 maart 2024 overgedragen aan Juliana-Concordia.

(a) (b)

2.4.

[gedaagde]

heeft Juliana en Concordia bij e-mailbericht van 23 april 2023 verzocht om mee te doen met zijn project en daaraan een (eenmalige) financiële bijdrage te leveren. Daarop heeft de voorzitter van Juliana en Concordia op 24 april 2023 aan

[gedaagde]

bericht dat Juliana en Concordia niet zullen meewerken aan het project en verzocht om geen contactgegevens van Juliana en Concordia te vermelden en geen gebruik te maken van de onder 2.3 weergegeven foto’s.

2.5.

In reactie op daaropvolgende (nieuws/e-mail)berichten van

[gedaagde]

(ter zake van zijn project) hebben Juliana en Concordia onder meer bij brief van 21 juli 2023 aan

[gedaagde]

bericht dat zij niet bij zijn project(en) willen worden betrokken. Ook is

[gedaagde]

– wederom – verzocht te stoppen met het gebruik van de naam Juliana en Concordia en van afbeeldingen waarop (leden van) Juliana en Concordia staan afgebeeld. Ook wordt

[gedaagde]

in de brief verzocht te bevestigen dat hij een folder, gevoegd bij een eerder e-mailbericht van 7 juli 2023, met daarop foto’s van leden van Juliana en Concordia, niet zal verspreiden/gebruiken.

2.6.

Bij brief van 16 februari 2024 heeft de advocaat van Juliana en Concordia

[gedaagde]

onder meer verzocht en zo nodig gesommeerd om iedere verwijzing naar ((bestuurs)leden van) Juliana en Concordia alsmede foto’s van hen van zijn website, flyers en andere documenten te verwijderen.

2.7.

[gedaagde]

heeft op 21 maart 2024 een flyer met de volgende tekst aan (in ieder geval) (de voorzitter van) Juliana en Concordia gezonden:

‘Fanfare in Gameren

Weigert oud-lid van 79 weer mee te spelen na ontslag door een derde gemiste repetitie en daagt hem ook nog voor een rechter omdat het gebruik van fotomateriaal van ca. 20 orkesten waar dit oude lid en veel bekenden van hem op staan.

Dit alles ondersteund door Advocatenkantoor BOUT medewerker mr N.M. Bakker en rechter mr Meijer. Het voltallige bestuur geeft aan niet gediend te zijn van deze financiele donatie van deze muzikale enthousiaste en nog steeds elders spelende gepensioneerde trompetist

Dit alles in het licht van het voor veel orkesten probleem van de vergrijzing. De door bestuur/mr Bakker opgestelde dagvaarding omvat 15 pagina's.

De vraag is dan of deze tijd en gelden beter kunt besteden’

4

De beoordeling

4.1.

Tegen de niet verschenen

[gedaagde]

is ter zitting verstek verleend. Het voorgaande betekent dat binnen het bestek van dit kort geding dient te worden beoordeeld of de door Juliana en Concordia ingestelde vorderingen de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Bij deze beoordeling is van belang dat in dit kort geding slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de rechtsverhouding van partijen aan de hand van de toepasselijke materiële rechtsregels en na een afweging van de wederzijdse belangen. Het voorlopige oordeel in dit kort geding moet gebaseerd zijn op de ten tijde van de behandeling van het kort geding bekende feiten en omstandigheden. Voor nadere bewijslevering en onderzoek zoals in een bodemprocedure is in kort geding geen plaats. Bepalend is dus of feiten die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de vordering voldoende aannemelijk zijn geworden op grond van hetgeen, in dit geval Juliana en Concordia, in deze kort gedingprocedure naar voren is gebracht.

4.2.

Juliana en Concordia leggen aan de vordering onder I. allereerst ten grondslag dat

[gedaagde]

zich schuldig maakt aan misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW, specifiek hetgeen genoemd onder sub i. Door gebruik te maken van de (handels)naam/namen van Juliana en Concordia, (contact)informatie en foto’s van ((bestuurs)leden) van Juliana en Concordia, en (bestuursleden van) Juliana en Concordia in de CC bij promotionele e-mailberichten mee te nemen wekt

[gedaagde]

volgens Juliana en Concordia ten onrechte de indruk dat (i) de dienstverlening die

[gedaagde]

(door middel van zijn eenmanszaak

[handelsnaam gedaagde]

) aanbiedt met medewerking van Juliana en Concordia wordt verricht, (ii) Juliana en Concordia klant zijn bij

[handelsnaam gedaagde]

(iii) (anderszins) sprake is van een commerciële band tussen Juliana en Concordia en

[gedaagde]

. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het door Juliana en Concordia gestelde niet volgt dat (op enig moment) sprake is (geweest) van bedrijfsmatig handelen door

[gedaagde]

en/of Juliana en Concordia. Ook ter zitting is dit door Juliana en Concordia niet geconcretiseerd. Aldus komt Juliana en Concordia in het geheel geen beroep toe op het bepaalde in artikel 6:194 BW. Daargelaten dat Juliana en Concordia , ook desgevraagd ter zitting, onvoldoende hebben onderbouwd dat

[gedaagde]

in voornoemde (reclame-)uitingen de indruk wekt dat sprake is van een commerciële band tussen hem c.q.

[handelsnaam gedaagde]

en Juliana en Concordia. Ook daarop strandt een beroep op artikel 6:194 sub i BW. Reeds gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat

[gedaagde]

zich schuldig maakt aan misleidende reclame. Hetgeen Juliana en Concordia hierover stellen kan dan ook niet tot toewijzing van de vordering onder I. leiden.

4.3.

Juliana en Concordia stellen verder dat

[gedaagde]

inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de (bestuurs)leden van Juliana en Concordia in de zin van artikel 8 EVRM.

Ter onderbouwing van deze stelling is aangevoerd dat

[gedaagde]

in zijn uitingen veelvuldig gebruik maakt van persoonsgegevens van (bestuurs)leden van Juliana en Concordia, terwijl zij expliciet aan

[gedaagde]

te kennen hebben gegeven dat zij daarvan niet gediend zijn en

[gedaagde]

ook hebben gevraagd daarmee te stoppen. Het voorgaande zou moeten blijken uit een groot aantal publicaties die als productie 4 in het geding zijn gebracht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook hetgeen Juliana en Concordia in dit verband stellen onvoldoende steun vindt in de feiten. Een aantal van de in het geding gebrachte publicaties bevat geen enkele verwijzing naar Juliana en Concordia of haar bestuursleden. Ook het noemen van (de namen van bestuursleden van) Juliana en Concordia, hun (verenigings)e-mailadressen en het postadres van Juliana en Concordia in uitingen maakt, anders dan Juliana en Concordia veronderstellen, nog niet dat

dus

sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM. De voorzieningenrechter is van oordeel dat overzichten van muziekverenigingen actief in de regio Zaltbommel, met bijbehorende (algemene) e-mailadressen en bijvoorbeeld informatie over een vaste repetitieavond, geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer opleveren. Het betreft immers openbaar toegankelijke informatie. Ook het gegeven dat de voorzitter van Juliana en Concordia door

[gedaagde]

in e-mailberichten in de CC wordt betrokken of dat naar de bestuursleden van Juliana en Concordia wordt verwezen voor nadere informatie over projecten van

[gedaagde]

rechtvaardigt niet zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, de conclusie dat

[gedaagde]

door die uitlatingen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van deze (bestuurs)leden.

4.4.

Aan Juliana en Concordia kan weliswaar worden toegegeven dat

[gedaagde]

de wens van Juliana en Concordia en haar (bestuurs)leden om niet (direct of indirect) te worden betrokken in (reclame-)uitingen van

[gedaagde]

c.q.

[handelsnaam gedaagde]

dient te respecteren. Dit geldt temeer omdat door ((bestuurs)leden van) Juliana en Concordia in duidelijke bewoordingen aan

[gedaagde]

kenbaar is gemaakt dat zij op geen enkele wijze met

[gedaagde]

c.q.

[handelsnaam gedaagde]

en het door hem opgezette project willen worden geassocieerd. De voorzieningenrechter kan niet begrijpen waarom

[gedaagde]

die wens niet respecteert. In zoverre kan

[gedaagde]

dan ook een zeker verwijt worden gemaakt. Echter de vordering onder I. gaat verder dan het verwijt dat aan

[gedaagde]

kan worden gemaakt. Bij die stand van zaken vormt toewijzing van het onder I. gevorderde een te vergaande inperking op de vrijheid van meningsuiting van

[gedaagde]

(zoals neergelegd in artikel 10 lid 1 EVRM), nog daargelaten dat deze vordering te ruim en te onbepaald is geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen. Of sprake is van (een) onrechtmatige uitlating(en) vergt immers steeds een afzonderlijke beoordeling van die uitlating(en). Bovendien hebben Juliana en Concordia onvoldoende aannemelijk gemaakt dat onverwijlde spoed geboden is bij de door hen gevorderde voorziening onder I. De vordering onder I. komt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande ongegrond voor zodat deze zal worden afgewezen.

4.5.

Ook de vordering onder III., strekkende tot een verbod tot het doen van uitlatingen die de goede naam van Juliana en Concordia (kunnen) schaden, waaronder uitingen inhoudende smaad of laster, zal als ongegrond worden afgewezen. Het e-mailbericht met de onder 2.7 geciteerde bijlage waarnaar Juliana en Concordia ter onderbouwing van die vordering verwijzen bevat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen uitlatingen die als zodanig kwalificeren. Dat

[gedaagde]

kennelijk voornemens is om dit bericht op enig moment met de pers te delen maakt het voorgaande niet anders. Juliana en Concordia hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat

[gedaagde]

zich schuldig maakt aan smaad en/of laster zodat geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering onder III. Bovendien is ook deze vordering te ruim en te onbepaald geformuleerd om te kunnen worden toegewezen en hebben Juliana en Concordia onvoldoende onderbouwd dat zij spoedeisend belang hebben bij dit verbod. In geval van concrete uitingen van

[gedaagde]

die smadelijk of lasterlijk zijn, komen Juliana en Concordia – vanzelfsprekend – de bestaande straf- en civielrechtelijke mogelijkheden toe om daartegen op te treden. De beslissing van de voorzieningenrechter maakt dat niet anders.

4.6.

Met betrekking tot de auteursrechtelijke inbreukvordering geldt het volgende. Gebleken is dat

[gedaagde]

de onder 2.3 weergegeven foto’s, waarvan het auteursrecht sinds 11 maart 2024 bij Juliana en Concordia ligt, gebruikt in (promotionele) uitingen zonder daarvoor toestemming te hebben van Juliana en Concordia. Dat betekent dat in zoverre grond bestaat om

[gedaagde]

te verbieden specifiek deze twee foto’s openbaar te maken en/of te verveelvoudigen. Voor een ruimer verbod, strekkende tot het staken en gestaakt houden van iedere inbreuk op de auteursrechten van Juliana en Concordia, bestaat evenwel geen grond, omdat ook deze vordering te ruim en te onbepaald is geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen. Of sprake is van inbreukmakend handelen vergt immers steeds een beoordeling van de concrete en specifieke omstandigheden van het geval en Juliana en Concordia hebben niet gesteld dat en welke (andere) auteursrechten in het geding zijn. De vordering onder II. zal dan ook ten dele worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming van het op te leggen verbod aangewezen. De onder IV. gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de navolgende wijze.

4.7.

Nu de vordering onder II. (deels) zal worden toegewezen, zal in verband met het bepaalde in artikel 1019i Rv (conform het gevorderde onder VII.) de redelijke termijn waarbinnen een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt worden gesteld op zes maanden na het wijzen van dit vonnis.

4.8.

De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de procedure en de aard en achtergrond van het geschil aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit betekent dat de vorderingen onder V. en VI. strekkende tot veroordeling van

[gedaagde]

in de reële proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv en in de nakosten zullen worden afgewezen.

5

De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

verleent verstek tegen de niet verschenen

[gedaagde]

,

5.2.

verbiedt

[gedaagde]

om onmiddellijk na betekening van dit vonnis de twee foto’s zoals weergegeven onder 2.3 openbaar te maken en/of te verveelvoudigen,

5.3.

veroordeelt

[gedaagde]

om aan Juliana en Concordia een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.2. voldoet, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,

5.4.

bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na de datum van dit vonnis,

5.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.

Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Virgilio Hermann JD

Last Updated:

Views: 6638

Rating: 4 / 5 (41 voted)

Reviews: 88% of readers found this page helpful

Author information

Name: Virgilio Hermann JD

Birthday: 1997-12-21

Address: 6946 Schoen Cove, Sipesshire, MO 55944

Phone: +3763365785260

Job: Accounting Engineer

Hobby: Web surfing, Rafting, Dowsing, Stand-up comedy, Ghost hunting, Swimming, Amateur radio

Introduction: My name is Virgilio Hermann JD, I am a fine, gifted, beautiful, encouraging, kind, talented, zealous person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.